Mondiale milieuproblemen − met name klimaatverandering en biodiversiteitsverlies − en schaarste aan zoetwater, landbouwgrond en grondstoffen zullen bij ongewijzigd beleid de komende decennia fors toenemen. Veel van deze milieuproblemen kunnen niet door de markt alleen worden opgelost. Daarom is internationale samenwerking alsmede regulering en meer sturing door de overheid nodig, stelt de AIV in het vandaag verschenen rapport ‘Nieuwe wegen voor internationale milieusamenwerking’. Internationale samenwerking bij de levering en regulering van milieugoederen en hulpbronnen is een gemeenschappelijk belang en een gedeelde verantwoordelijkheid, ook van Nederland. Voor de duurzame leverantie van milieugoederen is inzet van Nederlandse kennis en kunde wenselijk.
Internationale milieusamenwerking is nodig vanwege de onderlinge samenhang tussen verschillende milieuproblemen. Ook is mainstreaming van milieu in andere internationale vraagstukken, zoals ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking, van belang om coherentie van beleid te bevorderen. Het advies gaat in op grenzen aan de draagkracht van de aarde en de noodzaak de mondiale milieudruk te verlagen. Tegelijkertijd moet er ruimte gelaten worden voor ontwikkeling van de allerarmsten. Dit vergt een juridisch bindend raamwerk dat richting geeft aan de activiteiten van alle sociale actoren en niveaus in Nederland en daarbuiten.
Op korte termijn moet worden gestreefd naar integratie van de op de VN-conferentie Rio+20 besproken duurzame ontwikkelingsdoelen en de post-2015-ontwikkelingsagenda, de opvolger van de millennium ontwikkelingsdoelen. Op middellange termijn vergt realisatie van deze nieuwe doelen samenwerking tussen landen en met niet-statelijke actoren, vaak met gebruikmaking van nieuwe instrumenten. Omdat multilaterale actie in VN-verband soms moeizaam tot stand komt, is het wenselijk dat gelijkgezinde landen het voortouw nemen bij de totstandkoming van nieuwe internationale milieuafspraken. Ook kunnen regionale samenwerkingsverbanden verdergaande acties op milieugebied overeenkomen, waar in VN-verband vooralsnog onvoldoende draagvlak voor bestaat. Zo zijn in EU-verband verdergaande afspraken gemaakt over energie- en klimaatbeleid, die de trend kunnen zetten voor nieuwe mondiale afspraken.
De Nederlandse bijdrage aan de mondiaal benodigde financiële middelen voor internationale milieusamenwerking kan oplopen tot een bedrag van naar schatting € 3 miljard per jaar in 2020. Hiervoor is nieuwe en aanvullende financiering nodig. Een deel van de aanvullende financiering kan worden opgebracht door investeringen uit het bedrijfsleven en private bijdragen van (vermogende) particulieren. Verruiming van de financiële middelen voor internationale milieusamenwerking is ook mogelijk door aanvullende fiscale en economische instrumenten zoals het veilen van emissierechten, koolstofbelasting en royalties uit de winning van fossiele brandstoffen.
Het bedrijfsleven is medeverantwoordelijk voor het ontstaan van milieuproblemen. Tegelijkertijd beschikt het over de deskundigheid en middelen om genoemde problemen te voorkomen of te verminderen (onder meer door product- en technologische innovatie). De overheid is gehouden aan verdragsafspraken en andere internationale besluiten en de naleving hiervan ook door bedrijven. Tevens wordt het internationale bedrijfsleven door een kritische publieke opinie en consumenten, en vaak ook door aandeelhouders, aangespoord tot maatschappelijk verantwoord ondernemen. In dit verband hebben de OESO en de Sociaal-Economische Raad (SER) richtlijnen voor internationale ondernemingen opgesteld. De overheid moet sturen op de verdere ontwikkeling en toepassing van deze vrijwillige standaarden. Bij het bedrijfsleven bestaat ook behoefte aan duidelijke langetermijndoelstellingen van de overheid als richtlijn voor het eigen handelen.
Over de AIV
De AIV is een onafhankelijke raad die de regering en de Staten-Generaal adviseert over buitenlands beleid. Voorzitter is minister van Staat mr. F. Korthals Altes. Het advies Nieuwe wegen voor internationale milieusamenwerking is voorbereid door een commissie onder voorzitterschap van prof.dr. J. Gupta.