De burgemeester van Amsterdam mocht in maart en juni 2011 twee mannen bevelen drie maanden lang weg te blijven uit een zogenoemd dealeroverlastgebied in het centrum van Amsterdam. Zo'n bevel op grond van de Algemene plaatselijke verordening (Apv) is niet in strijd met de Opiumwet. Dat heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaald in twee uitspraken van vandaag (1 mei 2013). Tegen de uitspraken is geen hoger beroep mogelijk.
Bevelen
De burgemeester had de bevelen gegeven, nadat was geconstateerd dat de mannen in het centrum (nep)drugs te koop aanboden. In de Apv van Amsterdam staat dat het verboden is 'zich op of aan de weg op te houden als aannemelijk is dat dit gebeurt voor het kopen of te koop aanbieden van drugs of middelen die daarop lijken'. In geval van herhaling kan de burgemeester het bevel geven weg te blijven uit een overlastgebied voor een periode van drie maanden.
Raad van State
De Raad van State is van oordeel dat dit gemeentelijk verbod geen voorschriften uit de Opiumwet dupliceert. Dit betekent dat de gemeenteraad door dit verbod op te nemen in de Apv 'niet buiten zijn verordenende bevoegdheid is getreden'. De burgemeester mocht verder aan de mannen de bevelen opleggen, omdat aannemelijk was dat zij zich bij herhaling in het centrum ophielden om (nep)drugs te koop aan te bieden, aldus de hoogste bestuursrechter.
Softdrugsverbod
Deze uitspraak onderscheidt zich van een eerdere uitspraak van de Raad van State in juli 2011 waarin de burgemeester op basis van een andere Apv-bepaling een locatie had aangewezen waar een softdrugsverbod gold. In die uitspraak oordeelde de Raad van State dat er geen ruimte was voor een dergelijk verbod, omdat daarmee iets werd verboden dat ook al in de Opiumwet is verboden.
Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelde op 19 februari jl. in een strafrechtelijke procedure ook al dat het Amsterdamse verblijfsverbod de Opiumwet niet dupliceert